Hoofdstuk I.
De oudste oorkonden die mogelijk handelen over Didam en haar inwoners.
In de akte van 828 schenkt Gerowardus een aantal goederen en horigen aan de St. Maartenskerk te Utrecht. 28) In latijn ziet een van de afschriften er als volgt uit:
De Hese. – Dum unusquisque presens seculum inhabitat, necessitate nimia cogitur, ut finem suum Dei solo judicio previdere et preoccupare bonis operibus studeat, ne eum inopinata et inprovisa mors inveniat. Idcirco ego Gerouuardus filius Landuuardi trado ad ecclesiam sancti Martini, in Traiecto Veteri constituta, quicquid mihi hereditatis jure accessit in villa Langhara et in Ellenuuih et in Aladna et in Uuazefelde et in Humelle et in Theodon et in Hesim et in Asnon, cum omnibus adjacentiis, pratis, pascuis, silvis, aquis aquarumve decursibus, necnon et mancipia, quorum hec existunt vocabula: Feginuuard et uxor ejus Liutburn, Meginrauan et uxor ejus Vuerinhild, Albuuard et mater ejus Sigiuuih, Uulfbald et Hadagrim, Grimbald et uxor ejus Adaluuih, Garoberd et uxor ejus Folcuuihc, Arnolf et uxor ejus Adalgard, Saxani et uxor ejus Harduuih, Vuerinbald et mater ejus Gerild, Helegbrath et uxor ejus Meginfrid, Vuarbald et uxor ejus Geruuih, Adalgod et Marcuui, Saxini et Radini, Vulfini et uxor ejus Liuduuar, Odilgard et filius ejus Heriman, Aldric et filius ejus Landric, Gelo et Marcrad, Hungrim et uxor ejus Liuduuih, Aluuih et Seolo, Egbald et Tadhild. Acta est autem publice in villa Embrici, anno XV imperii domni Hludouuii imperatoris, inarnationis vero Dominie anno DCCCXXVIII, die VII Februarii, coram testibus, qui hanc traditionem presentialiter onfirmatam viderunt similiter et vestituram, quorum nomina subter notantur.
Vervolgens worden er nog een groot aantal namen van mensen genoemd die deze akte als getuigen getekend hebben.
Als we aannemen, en we hebben gezien dat dit niet zeker is, dat Theodon voor Didam staat, wat betekent dan Theodon. Volgens van den Bergh 29) wijst Theodon op het Germaanse “theuda” wat “volk” betekent. In een recent boek 30) wijst Blok eveneens bij Theodon op “misschien afleiding van Theod = volk”. De uitgang -on van Theodon wordt door Blok 31) gezien als een mogelijke afleiding, als een achtervoegsel of suffix en niet als een naamvalsuitgang, maar wel met de nadruk op mogelijk.
Als we aannemen dat Theodon niet voor Didam staat en we terug moeten vallen op een latere vorm voor Didam, wat betekent dan Theodenheim? Bij Theodanhaim of Theodenheim 32) wijst de uitgang “-haim(a)”, -“heem” op woning of woonplaats. Het verbindingselement in Theo”den“heim zou erop wijzen dat we te maken hebben met het zwakke genitief van een persoonsnaam. Blok 33) houdt in dit boek het eerste deel “Theodo”, “Thiedo” op de persoonsnaam Theodo. Theodanhaim zou dan betekenen “de woonplaats van Theodo”.
Van Berkel en Samplonius 34) vermelden bij Didam zowel de persoonsnaam Diede als theudô = volk.
Volgens het “Altdeutches Namenbuch” 35) wijst Theodo naar de stam “Theuda”, die in veel plaatsnamen in het Duitstalige gebied voorkomt. Deze naam komt al voor onze jaartelling in de Keltische periode veelvuldig voor.
Als we kijken naar de oudste vermeldingen van Didam, die we later nog zullen behandelen, dan zien we achtereenvolgens: Theodon? (828), Diedehun? (1025), Diedeheim (1144), Wenemaro de Tideham? (1155), Emelricus de Thiedeheim (1167), Diedeym (1188), parochia Thideheim (1200), Dhidehem (1234), Antonio de Didehem (1241), Arnoldo de Dideheim (1255), Didem (1276-1281), parochia de Dydem (1292), Doys de Diden (1301). In de 15e eeuw zien we de huidige schrijfwijze van “Didam” tevoorschijn komen. Hoe komen we nu van Theodanhaim op Diedem of Didam?
We zien in plaats van de “Th” in Theodanhaim en varianten daarop regelmatig de “D” en uiteindelijk uitsluitend de “D”. De “eo” verandert in “ie” Dezelfde veranderingen komen ook voor bij Theothorne – Diederne – Diederen – Dieren; Theoderic – Diederik – Dirk; Theodonvilla(772) – Thiedenhouon(997) – Diedenhouun(1023) – Diedenhoven. Theodanhaim verandert via Diedenheim naar Diedeijm en Didem. Theodon zou op dezelfde manier veranderen in Dieden en zoals we bij Doys de Diden zien, komt deze naam voor een lid van het geslacht “Didam” inderdaad voor. Toch kunnen we ook daarbij niet zeker van onze zaak zijn omdat we ook een plaats Dieden in Noord-Brabant hebben, die eveneens al zeer vroeg in oorkonden voorkomt.
Een Nederlandse vertaling van de akte van 828 vonden we in het niet openbare archief van Tinneveld 36). Met een verwijzing naar het “Boek van giften van de moederkerk van Utrecht” staat bij de akte te lezen:
“Iedereen die deze wereld bewoont, bezit de dringende noodzakelijkheid, dat hij zijn laatste einde alleen aan het oordeel van God tracht aan te bevelen door goede werken, opdat hem geen onverwachte en onvoorziene dood treffe.
Daarom schenk ik, Gerowardus zoon van Landwardus, aan de kerk welke in het oude Utrecht is gesticht al wat ik met erfrecht bezit op het landgoed Langerak, Heelweg, Aalten, Varsseveld, Hummelo, Didam, Hees en Azewijn, met alle bijbehooren, velden, weiden en water en waterstroomen, en ook de lijfeigenen waarvan de namen zijn”: (zie de Latijnse akte; om te verder te gaan met:) “Gedaan in het publiek in de villa Emmerik, het 15e jaar van heer Lothovis, het jaar onzes Heeren 828, den 7 februari, in het bijzijn van getuigen, die deze schenking met hun tegenwoordigheid hebben zien bevestigen en de overdracht hebben bekrachtigd”
(lijst van handtekeningen met o.a.) “hier volgt de handtekening van Gerowardus die de overdracht heeft gedaan, daarna de handtekeningen van Ravenward, van Egisgerus etc. Ik Geraccarus heb dit geschreven en onderschreven op bevel van mijn Heer en Bisschop Fredericus.”
Met de goederen in Theodon zijn ook enige lijfeigenen in handen van de St. Maartenskerk overgegaan. In deze akte staan dus inwoners uit Theodon en dus mogelijk uit Didam genoemd maar daarover later meer. De vertaling van het middeleeuwse latijn naar het Nederlands is niet eenvoudig met name waar het de volgende passage betreft:
“in villa Langhara et in Ellenuuih et in Aladna et in Uuazefelde et in Humelle et in Theodon et in Hesim et in Asnon”
De nodige verwarring bestaat over de vraag welke moderne plaatsen hiermee bedoeld worden. Wat Didam betreft hebben we dit hierboven al gezien.
In deze namen meent Kuyper 37) te herkennen de plaatsen Langerak bij Doetinchem, Heelweg bij Varsseveld, Aalten, mogelijk Varsseveld, Hummelo, Didam, Knijfheze bij ‘s Heerenberg en Azewijn. Blok 38) herkent Lankern en Ellewich in Duitsland en Aalten en Hummelo. Didam wordt ook in dit boek niet als mogelijkheid door hem genoemd. Van Dalen 39) houdt Langhara op Langeweg bij Keppel en ziet in Hesim een van de 4 “Hezen” die bij Emmerich lagen.
Bondam 40) schrijft bij Hesim: “Dewijl de geever van deezen Brief (akte) bij Jo. van Leiden den naam draagt van Gerward van Heese denk ik met Falke, dat van dit Heese de naam van het adellijk Huis Hees, in de heerlijkheid van Didam thans, gelegen alsnog behouden is”. Volgens van Dalen 41) is dit huis van latere datum. Archeologische veldverkenning door de schrijver van dit artikel in de onmiddellijke nabijheid van de boerderij “de Hees” aan het Hazenpad, geeft als oudste materiaal scherven uit de 13-14e eeuw. Deze boerderij ligt vrijwel naast de plaats waar vroeger de havezate heeft gestaan.
Een heel ander verhaal komt van de hand van archivaris Albert Delahaye. Hij analyseerde deze en andere oude akten uit het eerste millennium van Nederland en was van mening dat de genoemde plaatsen helemaal niet in Nederland liggen maar in Noord Frankrijk 28, 29).
De akte van 828 luidt volgens hem als volgt:
“Geroward schenkt aan de kerk van St. Martinus in Vetus Traiectum (Tournehem) wat hij volgens erfrecht bezit in de volgende plaatsen: Langhara, Ellenwik [lees: Ellenwih], Aladna, Nuazefelde [lees: Wazefelde], Humelia [lees: Humelle], Theodon, Hesi [lees: Hesim] en Asnon met alles wat daarbij behoort aan landerijen, weiden, bossen, wateren, waterlopen. De akte is opgemaakt door Gerracarus op bevel van bisschop Frederik. Zij is medeondertekend door 31 getuigen, wier namen eveneens vermeld zijn; en zij werd uitgegeven te Embriacum.
Bron: Cartularium van Radboud, nr. 19.
Nota: Daar geen enkele naam in de naaste of verdere omgeving van Utrecht is aan te wijzen, kan de schenking niet aan de kerk van Utrecht zijn gedaan. De juiste namen zijn de volgende: – Langhara is Longuerecque op 15 km zuidoost van Boulogne. – Ellenwik is Herlincourt op 5 km zuidwest van St.-Pol-sur-Ternoise. – Aladna is Alette op 8 km noordwest van Montreuil. – Nuazefelde is Nesles op 11 km zuidoost van Boulogne (Nuaze en Nes zijn volledig identiek). – Humelia is Wimille op 5 km noord van Boulogne. – Theodon is Todincthun op 21 km zuidwest van St.-Omaars. – Hesi is Hées op 2 km zuidwest van Atrecht. – Asnon is Assonval op 25 km zuidwest van St.-Omaars. – Embriacum, waar de akte werd opgemaakt, is Embry op 16 km noord-oost van Montreuil. Dat de plaatsen allemaal in één streek kunnen worden aangegeven, bewijst dat deze localisaties juist zijn.”
De opvattingen van de Delahaye zijn in Nederland omstreden maar hij heeft ook de nodige aanhangers. Voor mij gaat het te ver om dit allemaal uit te zoeken maar ik sluit niet uit dat dit in de toekomst nog gaat gebeuren. Zie:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert_Delahaye , http://www.wikiwand.com/nl/Albert_Delahaye.
Bovengenoemde akte van 828 is dus voor de geschiedenis van Didam vooral van belang omdat hier mogelijk de oudste vermelding van het dorp staat. Voor de samenhang met andere gebeurtenissen uit de Frankische periode wordt verwezen naar het boek van Blok (zie 42). Geroward, de schenker van de goederen wordt er beschreven als voornaam man, clericus (geestelijke), die aan het klooster Lorsch te Aken verbonden is. In 814/15 schenkt hij al goederen aan dit klooster welke gelegen waren op de Veluwe en te Gent in de Overbetuwe. In 828 is hij bovendien betrokken bij de verfraaiing van het paleis te Aken. Ook na 830 bekleedt hij nog een belangrijke positie aan het hof maar voor 837 beheert hij als monnik de goederen van het klooster Lorsch te Gent en omgeving. Daar schrijft hij een deel van de Annales Xantenses, waarin zijn kennis van de hofzaken wordt weergegeven. Voor ons misschien nog wel belangrijker zijn de verhalen van zijn hand over de vernielingen, die in onze omgeving (Meinerswijk bij Arnhem, Xanten), door de Noormannen werden aangericht. Hij sterft kort na 860.
De volgende akte 43) is voor de geschiedenis van Didam niet minder interessant. Ook deze akte komt uit het cartularium van Radbod en is dus niet in zijn oorspronkelijke vorm bewaard gebleven. In deze akte van 23 maart 838 schenkt Graaf Rodgar aan de St. Maartenskerk te Utrecht verschillende goederen en horigen en ontvangt in vruchtgebruik tot zijn dood enige kerkelijke bezittingen, die bij zijn overlijden terugvallen aan de kerk. Een deel van die goederen zijn gelegen in “pago Leomeriche” ofwel in de Liemers. In latijn staat er o.a.:
“In nomine sancte et individue Trinitatis Albrius divina favente gratia trajectensis ecclesie episcopus dilecto in Christo Rodgario comiti. Dum et omnibus non habetur incognitum, sed pluribus manifestum, qualiter tu Rodgarius res tuas propias donasti ad ecclesiam sancti Martini, que est infra muros jamdicte civitatis constructa, hoc est in pago Leomeriche in villa, que dicitur Thuuina, ecclesiam dedicatam cum curte terra salaricia et mansum I cum mancipiis supermanentibus, et in alia villa Alatinge curtem dominicatam cum casa vel quicquid ibidem visus fuisti habere, et in Uuestarhesi mansum I cum mancipiis, et in pago Islo in villa Ductinghem eclesiam dedicatam cum mancipiis seu quicquid illic habuisti; et in pago Felua in villa Lona et in villa Sulvenda et in villa Wagenuuega et in villa Werdupa, quicquid in illis habuisti; et in pago Huntingoe in villa Herodna, ecclesiam dedictam et curtem dominicatam cum terra salaricia vel quicquid ad ipsam curtem pertinet, cum hominibus desuper commanentibus; et Uttalo mansum I cum homine desuper commanente et in Bracola et in Thullere quicquid ibidem visus eras habere, cum hominibus commanentibus. Hec omnia tradidist; tam terras, edificiis, mancipiis, ampis, silvis, pratis, pascuis, aquis, aquarumve decursibus; totum et ad integrum mobile et immobile, vel quicquid in supradictis habuisti, ad ecclesiam prefati confessoris ita ut ibi profiiant in augmentum perpetualiter in Dei nomine possidendum. Unde postea tua fuit peticio et nostra decrevit voluntas, ut aliquas res sancti Martini in his locis, hoc est in villa Gruosna ecclesiam dedicatam et curtem dominicatam et terram salariciam vel quicquid ad nostrum opus ibidem habuimus in villa Fumarhara, et in villa Heoa, aecclesiam dedicatam et terram ad ipsam ecclesie pertinentem, et in ipsa villa hominas Werinbaldum et Theodgarium cum familia eorum, et in villa Seist familias VI cum terris et edificiis earum, et in Lisidinon familiam I um edificiis et terris ipsius et in Hesi familiam I cum edificiis et terris ipsius, et in Theothorne dimidium mansum” etc.
Een vertaling vonden we in Driepas het orgaan van de Historische Kring Duiven, Groessen, Loo. 44)
“In de naam van de heilige en ongedeelde Drie-eenheid Albrik, door de goddelijke genade bisschop van de kerk van Utrecht aan de in Christus beminde graaf Rodgar. Aan allen is wel enigszins bekend, maar aan velen is het heel bekend, dat gij Rodgar uw eigen bezittingen gegeven hebt aan de kerk van St. Maarten, die gebouwd is binnen de muren van bovengenoemde stad. Het zijn goederen in de gouw de Liemers, in het dorp dat Duiven genoemd wordt: een gewijde kerk met een hof, herenland en een hoeve met daaraan verbonden lijfeigenen; ook in een ander dorp Eltinge een herenhof met een kleine woning of wat ge daar ook moogt blijken bezeten te hebben; ook in Westerhesi een hoeve met daaraan verbonden personeel; ook in de IJsselgouw in het dorp Doetinchem een gewijde kerk met personeel of wat ge daar moogt hebben gehad; ook in Veluwegouw in het dorp Loenen en in het dorp Sulvenda en in het dorp Wageningen en in het dorp Werdupa alle bezittingen, die gij in die plaatsen hebt gehad; ook in de gouw Huntingoe in het dorp Heerde; een gewijde kerk en een herenhof met herenland of wat er bij die hof hoort, met mensen die daaraan verbonden zijn; en in Uddel een hoeve met iemand die daaraan verbonden is en in Bracola en in Thuller al wat gij daar vroeger bleek te bezitten, met alle mensen die daaraan verbonden zijn. Dit alles hebt gij overgedragen, met land en gebouwen, dienstvolk, velden, bossen, weiden en weilanden, wateren en waterlopen, in zijn geheel en volledig, roerend en onroerend goed, of wat ge dan ook in bovengenoemde gouwen en plaatsen moogt gehad hebben, aan de kerk van bovengenoemde belijder, zodat het daar ten nutte mag zijn en het bezit van die kerk ten eeuwige dagen mag vermeerderen. Op grond van die schenking deed gij daarna een verzoek en onze wil besloot aldus, dat wij enige goederen aan u als beneficie zouden verlenen, welke toebehoren aan St. Maarten in de navolgende plaatsen: in het dorp Groessen een gewijde kerk met een herenhof en herenland, of wat wij verder daar tot onze beschikking hadden; en ook alles wat we bezaten in het dorp Zevenaar (?); ook in het dorp Heoa: een gewijde kerk en land, dat bij die kerk hoort, en in het dorp zelf twee mensen Werinbald en Theodgar met hun gezinnen; ook in het dorp Zeist: zes gezinnen met hun landerijen en hun gebouwen; en in Leusden een gezin met bijbehorende gebouwen en landerijen; en in Hesi een gezin met gebouwen en landerijen; in Doorn nog een halve hoeve.”
Ook hier zien we dat de vertaling van de plaatsnamen de nodige moeilijkheden oplevert. De bovenstaande vertaling geeft namelijk Doorn voor Theothorne. Zoals we eerder al gezien hebben, moet dit Dieren zijn.
In “Leomeriche” herkent van Dalen 45) de Liemers; in Thuuina, Duiven en in Alatinge, Eltingen onder Duiven, en in Westerhesi, één van de 4 Hezen bij Emmerik en waarschijnlijk Borghees. In Gruosna zag van Dalen Groessen maar moeilijker werd het met “Fumarhara” en “Heoa”. In deze namen zag hij niet direct één van de thans bekende plaatsen en zeker zag hij Zevenaar niet in Fumarhara. Onjuist is de vermelding van “van Dalen” dat Tibus in Heoa de Didamse havezathe “de Hees” zag.
Volgens Tibus 46) lag “Hesi” in de parochie Zeddam; Westerhesi lag, zoals de naam doet vermoeden, hier westelijk van en zou volgens hem in Didam of Beek gelegen zijn. “Fumarhara” zag hij voor een verschrijving van “Subenhara” (Zevenaar) en in Heoa (Heca) de Heegh in Didam zoals zo schrijft hij “ook Diederich en Slot reeds vermeld hebben”. Tibus concludeert dan ook dat de kerk van Heoa in de Heegh in Didam lag. Het is moeilijk te beoordelen of deze veronderstelling op grond van schrijffouten en van naamgeving juist is. Archeologisch onderzoek in de buurt van de Heegh levert naast enig ijzertijd materiaal vooral materiaal op van na de 10e – 11e eeuw. Een enkele Badorf-scherf uit de 8ste – 9de eeuw werd gevonden. Tot nu toe wijst niets op een nederzetting uit die periode.
Volgens het boek “Nomina Geograhica Neerlandica” 47) wordt met Hesi (Westerhesi) het voormalig edelhuis te Didam bedoeld. Voorheen hebben we reeds laten zien dat deze veronderstelling waarschijnlijk niet juist is. In hetzelfde boek 48) wordt vermeld dat voor “Heoa” of mogelijk beter “Heca” het kasteelmatige huis “De Heegh” in Didam gezien moet worden. Bij Bondam 49) lezen we bij Heoa: “Dus leest men in onse beide M.S.S.; Jo. v. Leid. Heua, bij Heda staat Hera en in het M.S. van Scriv. Heca.” Een verwijzing naar de Heegh wordt bij Bondam niet gemaakt zoals Tinneveld beweert 50) in de “Liemers” van 18 november 1950. Vrij recent is de theorie van Huisman 51). Hij zag in Fumarhara eveneens een verschrijving voor Zevenaar. De “F” wordt als een verlezing gezien van de lange “S”. Indien we dit aannemen, komen we tot Sumarhara. In Subenhara, een vorm voor Zevenaar die we in oude aktes wel tegenkomen, staat de b zo staat er te lezen: “voor een spirantische b, die als gestreepte b of als u kon worden geschreven. Suuenhara; de spirantische uitspraak wordt door “Sovenharen en latere vormen tot op heden bevestigd”. Naast Duiven, Groessen en Zevenaar herkent Huisman ook “Heoa. In de tijd van het orgineel gebruikte men bij het schrijven een zeer korte schacht bij de d. De “a” is een verlezing voor de “d” en er zou dus moeten staan “Heod”. Zoals reeds eerder vermeld kennen we de oorkondes van 828 en 838 slechts uit derde hand en wel in de vorm van een tweetal kopiën. Volgens Huisman 52) moet de verschrompeling van Theodon tot Heoa (Heod), evenals de verbastering van Suuanhara tot Fumarhara, gezien de overeenstemming van de onafhankelijke kopiën C en D, teruggaan op de slechte staat van A ten tijde van de vervaardiging van B, of van de toestand van B in de 11de en 12de eeuw, toen resp. C en D werden geschreven. Huisman meent niet alleen uit Heoa en Fumarhara de slechte staat van het orgineel te kunnen afleiden. In de oorkonde staat na Heoa het woord “acclesia”, een niet onmogelijke, maar onder de talrijke vermeldingen van dit woord in de oorkonde niet verder voorkomende vorm; enkele woorden verder staat in ms A foutief ecclesie i.p.v. “ecclesiâ” wat ook op onduidelijkheid in de afgeschreven tekst wijst.
In de akte van 828 wordt Theodon geschonken aan de St. Maartenskerk van Utrecht en volgens Huisman 10 jaar later weer in vruchtgebruik uitgegeven aan graaf Rodgarius. Extra bewijskracht ontleent hij aan het feit dat in beide aktes de horige Vuerinbald of Werinbaldus genoemd staat.
Wat we van bovenstaande theorie moeten houden, is niet duidelijk. Ook hier spreken de specialisten elkaar weer tegen. Blok 53) wijst de identificatie van Heoa met Didam af. Bij Blok 54) staat dan ook: “Heoa, ligging onbekend”. Gysseling, Toponiemisch Woordenboek 55) emendeert Heoa in Heda en identificeert het met Ede”. Dit laatste lijkt Huisman 56) weer niet waarschijnlijk.
Ook hier heeft Albert Delahaye een heel andere uitleg 57, 58).
Schenking aan de kerk van Tournehem : 838, maart 23
Alfricus, bisschop van Traiectum (Tournehem) maakt bekend en legt vast dat graaf Rodgarius aan de kerk van St. Martinus goederen heeft geschonken in de volgende plaatsen:
Alatinge (is Alincthun op 19 km zuid-west van Tournehem). – Bracola (is Brouxelles, gehucht van Moringhem alias Morini en op 9 km ten westen van St.-Omaars gelegen). – Ductighem [lees : Ductinghem] in de pagus Islo (is Todincthun, gehucht van Audincthun en op 20 km zuid-west van St.-Omaars gelegen). – De pagus Islo (is het land van de Lys). – Herodna in de pagus Hintingoe (is Héronval op 17 km noord-oost van Boulogne). – De pagus Hintingoe (is Hindinxent, gehucht van Réty en op 4 km afstand gelegen van Héronval). – Leomeriche (is Beaumerie-Saint-Martin op 2,5 km zuid-oost van Montreuil). – De pagus Felua (duidt het Flevum of Almere aan en geenszins de Veluwe). – Luona (is La Loisne, gehucht van Beuvry en op 2 km oost van Béthune gelegen). – Sulvelde (is vermoedelijk Salperwick op 3 km ten noord-westen van St.-Omaars gelegen). – Thuina [lees : Thuuina] (is Thun bij Kamerijk, waar in die streek verscheidene gelijkluidende toponiemen voorkomen). – Thulere (is Thélus op 7 km noord van Atrecht). – Uttarlo (is Uzelot, wijk van Leulinghen en op 2 km noord-oost van Marquise gelegen). – Waganwega (is Wacquinghen op 7 km noord van Boulogne). – Werdupa (is Wardrecques op 7 km zuid-oost van St.-Omaars). – Westarhesi (is Westrehem op 22 km zuid-oost van St.-Omaars).
Daartegenover zal de kerk (van Traiectum/Tournehem) aan graaf Rodgarius een aantal goederen als beneficie afstaan, welke gelegen zijn in de volgende plaatsen:
Fumarhara (is Furmeshem, in 1126 nog aldus geheten en gelegen in de omgeving van St.-Omaars; de plaats bestaat niet meer). – Gruosna (is Grosville op 10 km zuid-west van Atrecht). – Heoa (is Hove, gehucht van Wimille en op 5 km noord van Boulogne). – Hesi (is Hées op 2 km zuid-west van Atrecht). – Lisidinon, identiek met Lisiduna uit tekst 174 (is Licques op 8 km zuid-west van Tournehem). – Seist (is Sachin of Sains-en-Pernes op 12 km noord-oost van St.-Pol-sur-Ternoise). – Theotorne (is Thiant op 8 km zuid-west van Valenciennes). De akte is opgemaakt te Thuina (Thun) door de priester Hunger, vermoedelijk de latere bisschop, en mede ondertekend door 23 getuigen.Aldus
Nota : Van deze meer dan 20 plaatsen is geen enkele in het bisdom Utrecht te vinden. Het gaat natuurlijk niet aan (Blok, o.c., p. 90, 91) van Leomeriche de Lijmers te maken en eigenwijselijk de rest van de namen maar te laten liggen alsof ze niet bestaan. Een eerlijk historicus moet zijn lezers er tenminste op attent maken dat in dezelfde akte nog ruim 20 andere plaatsnamen voorkomen; en als hij helemaal eerlijk is, schrijft hij onder zijn lezers een prijsvraag uit, wie ze kan vinden; waarmee ik bedoel dat hijzelf ze alle met naam en toenaam moet kunnen noemen.». Albert Delahaye
Eén van de ondertekenaars van bovengenoemde oorkonde is de presbyter Gerwardus. Volgens Wolters 59) is dit mogelijk dezelfde persoon als Gerowardus, die we zijn tegen gekomen bij de akte van 828. De twee belangrijkste personen uit de oorkonden van 828 en 838 Gerowardus en Rodgar zullen we in een volgend hoofdstuk opnieuw in relatie met Didam tegenkomen. Een beschrijving van de bewoningsgeschiedenis van Didam is dan eerst wenselijk.
28). S. Muller Fz. Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht (Den Haag 1892) no. 19 bl. 30.
29). L. P. C. van den Bergh. Over den oorsprong en de beteekenis der plaatsnamen in Gelderland. In Bijdragen voor de vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde verzameld door Is. An. Nijhoff, deel 5 bl. 244 (Arnhem 1847).
30). R.E. Künzel, D.P. Blok en J.M. Verhoeff. Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 bl. 345. Amsterdam 1989.
31). Prive communicatie met D. Blok.
32). A. Tinneveld en D.P. Blok. Toponymie van Didam Amsterdam 1973 bl. 46.
33). idem.
34). G. van Berkel, K. Samplonius. Het Plaatsnamenboek bl. 46, Houten 1989.
35). E. Förstmann. Altdeutsches Namenbuch – Erster Band -Personennamen bl. 1409 e.v., München 1966.
36). Niet openbare archief Tinneveld. Oorspronkelijk bezit Gemeentemuseum Arnhem thans archief oudheidkundige vereniging Didam.
37). P. Kuyper Ds. Varsseveld, Gelre, vereniging tot beoefening van Gelderse geschiedenis, oudheidkunde en recht Bijdragen en Mededelingen deel 58 1959, bl. 3.
38). D.P. Blok. De Franken in Nederland bl. 120. Bussum 1979.
39). A.G. van Dalen Gelderse historie in de Liemers. Didam 1971. bl. 15. Voor de onjuiste vermelding van “van Dalen” zie bl. 4.
40). P. Bondam Charterboek des Hertogdoms Gelre en Graafschap Zutphen 1e afdeeling bl. 15. Utrecht 1783.
41). A.G. van Dalen Gelderse historie in de Liemers. Didam 1971. bl. 4.
42). D.P. Blok. De Franken in Nederland, Bussum 1979.
43). S. Muller Fz. Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht (Den Haag 1892) no. 19 bl. 31-33.
44). J.B.Th. Wolters. De oorkonde van 23 maart 838. In: Driepas, orgaan van de Historische Kring Duiven, Groessen, Loo Jaargang 5, nummer 1, maart 1988 bl. 3-14
45). A.G. van Dalen Gelderse historie in de Liemers. Didam 1971. bl. 3.
46). A. Tibus Der Gau Leomerike und der Archidiakonat von Emmerich, Münster 1877. bl. 27 en bl. 85.
47). Nomina Geographica Neerlandica Geschiedkundig onderzoek van de Nederlandse aadrijkskundige namen uitgegeven door het Kon. Nederlandsch Aadrijkskundig Genootschap deel III bl. 125., Leiden 1898.
48). ibid bl. 123.
49). P. Bondam Charterboek des Hertogdoms Gelre en Graafschap Zutphen 1e afdeeling bl. 21. Utrecht 1783.
50). Tinneveld Toponymie van Didam In De Liemers, weekblad voor Didam e.o. 25 ste jaargang no. 34, 18 nov. 1950.
51). J.A. Huisman. Over enkele problematische attestaties van Nederlandse plaatsnamen. In: Feestbundel aangeboden aan prof. dr. D.P. Blok bl. 166-172. Hilversum 1990.
52). Privé communicatie met J. Huisman.
53). Privé communicatie D. Blok.
54). R.E. Künzel, D.P. Blok en J.M. Verhoeff. Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 bl. 175. Amsterdam 1989.
55). M. Gijsseling. Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord Frankrijk en West Duitsland (voor 1226) deel I A-M (1960) bl. 301.
56). Privé communicatie met J. Huisman.
57). Zie website: http://www.ijpelaan.nl/Archief/Kennemerland/Vroeg-SintMaarten Oorkonden.html
58). Albert Delahaye 1992 – Dr. H. ten Doeschate, Ontspoorde historie, bl. 229.
59). J.B.Th. Wolters. De oorkonde van 23 maart 838. In: Driepas, orgaan van de Historische kring Duiven, Groessen, Loo Jaargang 5 nummer 1, maart 1988 bl. 3-14