Inleiding:

Hoe verwarrend de geschiedenis van Didam aan ons gepresen­teerd wordt, blijkt uit de mogelijk oudste vermelding van de naam Di­dam. Volgens A.G. van Dalen 7) wordt Didam (voor het eerst) genoemd in een oorkonde van 7 februari 828 onder de naam “Theodem”. In navolging van “van Dalen” gebruikt ook Pijls 8) deze naam. Van Dalen heeft deze oorkonde niet zelf gelezen maar grijpt te­rug op de vermelding van de akte in het oorkondenboek van de graafschappen Gelre en Zutphen van Sloet 9). Ook pastoor L.J. van der Heyden 10) en R.J. de Nerée tot Babbe­rich 11) nemen de oorkonde uit het boek van Sloet als uit­gangs­punt. Zij vermelden als naam voor Didam “Theoden”. Ver­rassend is het echter dat Sloet in zijn oorkondenboek de naam “Theodex” voor Didam ge­bruikt. De namen Theodem en Theodex zijn terug te vinden in de namen van twee verenigingen uit Didam.

Volgens B.H. Slicher van Bath 12) gaat de ver­melding van “Theodem” terug op fouten in het 17e -eeuwse werk van Alting 13). In het boek “Nomina Geographica Neer­landica = N.G.N.” 14) staat onder Didam te lezen: Theodem 824 met verwij­zing naar Alting; Theoden 828 met o.a. een verwijzing naar Bondam 15) en Theodex met verwijzing naar Sloet. Als aanvul­ling staat bij Theodex, verschrijving voor Theoden of Theodem. Slicher van Bath heeft het boek van Alting niet zelf gelezen maar maakt gebruik van de verwijzing in het N.G.N. In Alting staat immers Theoden en niet Theodem; wel staat er het foutieve jaartal 824.

In het “Aardrijks­kundig woorden­boek der Nederlan­den” 16) en ook in de “Liemers Lantaern” van 12-05-1976 17) wordt dezelfde fou­tie­ve vermel­ding uit het “N.G.N.” aange­haald. Dus bij de bestudering van de geschiedenis van Didam worden we geconfronteerd met het feit dat auteurs elkaars werk overschrijven soms zonder de bronnen te controleren.

In het oudste cartularium van het Sticht Utrecht 18) komt bo­ven­genoemde akte van 828 eveneens voor. De schrijver S. Muller heeft twee afschriften van de oude akte bestudeerd en waar no­dig de verschillen tussen beide kopieën aangegeven. Muller ver­meldt in de tekst de naam “Theodon”. Blok en Tinneveld ge­brui­ken het oorkonden­boek van Utrecht als uitgangspunt en ver­melden eveneens Theodon. Zij, als specia­lis­ten op het gebied van namen en naamgeving, durven Theodon niet met Didam te identificeren omdat deze naam nogal afwijkt van de latere vormen van Didam zoals Thiedeheim of Tideham 19). Zij merken echter op: “Als de vermelding uit 1025 van “Diedehun” geen 18de -eeuwse kopie geweest was en dus niet van onzekere waarde, dan zou Theodon wel als oudste vorm in aanmer­king gekomen zijn, waarbij dan de latere vormen met -heim en -m op re-interpretatie zouden moeten berusten. De opmerkelijke al in 1301 opduikende vorm Dyden zou dan de normale voortzetting van Theodon geweest zijn.”

Als bij de lezer daardoor een spoor van twijfel ontstaat, dan verdwijnt deze bij het lezen van een recenter boek van Blok 20) Bij Theodon staat: “Ligging onbekend, in het zuidoosten van Gelder­land”.

Deze zienswijze lijkt tegen gesproken te worden in de “Feest­bundel D.P. Blok” 21) een boek dat werd uitgegeven ter ge­legen­heid van zijn 65ste verjaardag en zijn afscheid als hoog­leraar in de neder­zet­tingsgeschiedenis in verband met de plaats­naam­kunde. Eén van de schrijvers J.A. Huisman, eveneens deskundige op het gebied van plaats­naamkunde, wijst op een bekend vertaal­pa­troon:

Latijns grondwoord (uilla (=villa), uicus (=vicus), etc.) + genitief* deel van be­palend deel (veelal een persoonsnaam) = westgermaans bepalend deel + grond­woord (heim, wïk, thorp e.a.).

Als voorbeelden voert hij o.a. aan:
In villa Algoti (1130-1161) ligging onbekend (Utrecht) = Algothesdorpe (zelfde tijd)
ad vicum Meginhardi (voor 860) = in Meginhardeswich (814-815) = Meinerswijk.

Hetzelfde vertaalpatroon zou zich bij Didam voordoen:
in (villa) Theodon (828) = Theodo-heim = in Diedeheim (1144).

Het lijkt volgens hem dus mogelijk dat Theodon inderdaad voor Didam staat, maar slechts een van de vormen is waarin de naam “Didam” vroe­ger voorkwam.

Blok 22) verwerpt deze suggestie omdat volgens hem “villa Theodon” geen latijn is. De Latijnse vertaling van “Theodonhaim” zou moeten luiden “villa Theodonis”, dus met Latijnse genitief.

Huisman 23) merkt op dat in veel oude oorkonden bij een reeks van goederen vaak alleen bij het eerste goed uilla (=villa) geplaatst wordt, niet bij de volgende; zo ook bij de oorkonde uit 828. Hij erkent dat Theodon geen Latijnse genitiefvorm is om verder te gaan met: “Ik heb verondersteld, dat de schrijver in zijn Latijnse tekst wel het Latijnse woord uilla heeft gebruikt, maar voor de bijbehorende genitief van de persoonsnaam Theodo de volkstalige genitief Theodon koos. Theodo is de roepnaam voor “Theodgar”, “Theodomer”, “Theoderik”, en voor vele andere namen met als eerste bestanddeel Theod-.

Maar de door Blok verwachte Latijnse genitief Theodonis is evenzeer mogelijk (dus: *in uilla Theodon(is). Men zou voor deze afwisseling de oudste vormen van Diedenhofen/Thionville kunnen vergelijken:
Theodonouilla, 722 kopie 14de eeuw en Theodene uilla 806 kopie ca 920 naast:
Theodonis uilla, 775 kopie ca 920 en uilla Tedonis 940.”

Ook Gijsseling 24) wijst op de mogelijkheid dat het type persoonsnaam + (Germaanse) genitiefuitgang + heim, hoven etc. een navolging kan zijn van het type persoonsnaam + (Romaanse) genitief­uitgang + court, villa. Om verder te gaan met: “Dat voor de tijdgenoten deze synony­mie een levend begrip was, blijkt daarenboven uit de vertaling, door curtis of villa, van heim en dorf in de 8ste tot 10e -eeuwse vermeldingen van dorpen uit de Eifel b.v. 943 Bettilonis villa = Betteldorf

715 Bollane villa (nog in 902) = Bollendorf
720 Romairo villa (nog in 861) = Rommersheim
762 Sarabodis villa = Sarresdorf etc.”.

Ondanks het feit dat Gijsseling dit vertaalpatroon kent, vermeldt hij bij Theodon = Didam, twijfelachtige identificatie.

Ik kan dus geen andere conclusie trekken dat de naamkunde-specialisten het met elkaar niet eens zijn. De vraag blijft dan over, zijn er andere historische omstandig­he­den aan te geven of Didam hiermee bedoeld zou kunnen zijn? Deze problematiek behandelen we verder in hoofdstuk 3.

Hiermee is het verhaal van de akte van 828 nog niet af. Om de gehele zaak nog gecompli­ceerder te maken, moeten we ons beden­ken dat de oorkonde met de mogelijk oudste vermelding van “Di­dam” niet in oorspronkelijke vorm bewaard is gebleven. 25,26). De tekst is in 914 op last van bisschop Radbod van Utrecht overgeschreven en opgenomen in het Cartularium van Radbod. Ook van dit cartulari­um is het origineel niet bewaard gebleven, evenmin als het afschrift dat daarvan is vervaardigd. De oorkonde van 828 kennen we slechts uit derde hand en wel in twee­voud in de vorm van een 11e en 12e -eeuwse kopie. Dat bij het naschrijven fouten zijn gemaakt, ligt voor de hand en blijkt uit de verschillen tussen beide kopieën. Naast deze beide kopieën zijn er in later tijd ook nog andere afschriften gemaakt. De verwarring is daardoor nog groter geworden.

In Bondams Char­terboek 27) staat bij de oorkonde van 828 te lezen:
” (l) Theo­den – In beide MSS staat Theodon.

Het geschrevene exem­plaar van Heda van Scriverius heeft Ther­don. Zoo er stond Thel­don, zou men mogen denken op ‘t buurschap Delden. Alting en Falke l.c. verstaan er door Didam.”

Kortom mocht de naam Didam in de vorm van “Theodon” al in de akte voor­ko­men, helemaal zeker van de juiste schrijfwijze kunnen we niet zijn daar de oorspron­ke­lijke tekst niet meer beschikbaar is. Bovendien weten we niet of de naam toebehoorde aan een individuele boerderij of al bedoeld was voor het hele dorp.

De gemiddelde lezer wordt met boven­staande verschillen niet geconfronteerd omdat hij over één onderwerp veelal slechts één boek leest. De historisch sterk geïnteres­seer­de lezer stuit wel op de verschillen en vraagt zich af welk boek nu het gelijk aan haar zijde heeft, zo dit al te bepalen is. In ieder geval willen we de lezer, middels dit schrijven, bijbrengen dat hij kritisch moet blijven bij alles wat hij leest over de geschiedenis van Didam.

Met behulp van het historisch bronnenmateriaal en de hulpwetenschappen archeolo­gie, naamkunde, genealogie en heraldiek proberen we in de volgende hoofdstukken de geschie­denis van Didam op een rijtje te zetten. Daar waar nog twijfel blijft, zullen we deze tot uiting laten komen en niet zoals sommige, andere auteurs ten koste van veel tot een sluitend geheel proberen te komen.

 

7).        A.G. van Dalen 1971, bl. 14. Het is opmerkelijk dat van Dalen in zijn boek De Nederlandsegeschiedenis in en om de Liemers, Didam 1939 in de akte van 828 voor Didam “Theoden” vermeld.

8).        F.W.G. Pijls bl. 63.

9).        L.A.J.W. Sloet nr. 29 en noot 1 bl. 72 index. (1872).

10).      L.J. van der Heyden bl. 577.

11).      R.J.K.M. de Nerée tot Babberich 1917 bl. 12.

12).      B.H. Slicher van Bath 1946 bl. 86.

13).      M. Alting 1697 bl. 170.

14).      Nomina Geographica Neerlandica deel III bl. 74., Leiden 1898.

15).      P. Bondam 1783

16).      A.J. van der Aa derde deel bl. 305-306.

17).      N,N. 12 mei 1976.

18).      S. Muller Fz 1892 No. 19 bl. 30.

19).      A. Tinneveld en D.P. Blok 1973 bl. 46.

20).      R.E. Künzel, D.P. Blok, J.M. Verhoeff 1989 bl. 345.

21).      J. A. Huisman 1990 bl. 166-172.

22).      Privé-communicatie met D. Blok.

23).      Privé-communicatie met J. Huisman.

24).      M. Gijsseling 1960 deel I A-M bl. 267; deel II N-Z bl. 1123-1127.

25).      S. Muller Fz 1892, Inleiding bl. 5-85.

26).      P. Kuyper Ds 1959, bl. 1-113.

27).      P. Bondam 1783 bl. 15.

 

 

*(Wikipedia) De genitief (Latijn [casus] genitivus, afgeleid van gignere = voortbrengen, baren), vaak de tweede naamval genoemd, is een naamval die met name wordt gebruikt om een bezitsrelatie uit te drukken, of om uit te drukken dat iets anders omvat of heeft doen ontstaan, hetzij in letterlijke, hetzij in overdrachtelijke zin.