Het Tolhuys te Lobith
In maart 1222 werd de tolheffing op de Rijn verplaatst van Arnhem naar Lobith. De tol werd geheven door graaf Gerard van Gelre. De oudste tolrekeningen dateren uit 1306-1309 van de tollenaars Theodericus en Henricus de Venlo. Er passeerden in die jaren 1800 tot 2000 schepen per jaar die voor tolheffing in aanmerking kwamen. Dit was naar middeleeuwse maatstaven een omvangrijke scheepvaart. In de 15e eeuw werd de scheepvaart rustiger met tussen de 1100 en 1400 schepen per jaar.
De schepen kwamen veel uit het bovenstroomse Rijngebied, zoals Griethuysen, Kleef, Emmerik, Dusseldorf, Duisburg en Keulen. Ook schepen uit Arnhem, Huissen, Oosterbeek en Renkum waren talrijk. Rhenen en Utrecht komen minder voor en Hollandse steden als Leiden en Haarlem worden slechts een enkele keer genoemd. Uit het Maasgebied zoals Venlo, Heusden en ’s Hertogenbosch kwamen schepen en ook uit Antwerpen, Mechelen en Brugge. Schepen uit het IJssel en Zuiderzeegebied waren zeer goed vertegenwoordigd.
Elk gebied had een eigen specifieke handel. Uit het Zuiderzeegebied kwam voornamelijk vis; wijn en zout kwamen uit de Bovenrijnse gebied, Brabant en Vlaanderen. Gesteente, cement en kalk kwamen uit de gebieden stroomopwaarts van de Rijn. De lakenhandel had een internationale omvang van Brabant en Vlaanderen tot aan Italië en Duitsland.
De inkomsten van de tol waren hoog. In 1340 wordt in een staat van inkomsten van hertog Reinoud II vermeld dat de tol te Lobith 47.472 pond heeft opgeleverd; dit is ruim 31 % van de totale inkomsten van de hertog van 152.538 pond.
Aan het einde van de zestiende eeuw verloor het Tolhuys zijn functie als tolkantoor en militaire post. Door de veranderde ligging van de rivier werden de tolkantoren verplaatst.
Bronnen
- A.G. van Dalen, Rondom het Tolhuys aan Rijn en Waal. Uit de geschiedenis van Lobith, Tolkamer, Spijk, Herwen en Aerdt. (Zutphen, 1972)