We schrijven het jaar 350AD. In een klein dorpje, gevestigd op de flanken van een dekzandrug, gonst het van bedrijvigheid. De mensen lopen ogenschijnlijk ongecontroleerd rond, maar ze hebben wel degelijk hun eigen belangrijke bezigheden. Achterin het dorp zijn doffe hamerslagen hoorbaar, een teken dat de smid druk aan het werk is. Deze krachtige kerel, gehard door zijn zware werk en de eeuwige hitte van het smidsvuur, is bezig met het vervaardigen van zware smeedijzeren spijkers. Slag na slag daalt de hamer neer op het roodgloeiende metaal. Vonken springen in het rond. Er zal binnenkort een nieuw huis worden gebouwd door de inwoners van het dorp, en er zal zeker van hem worden verwacht dat hij spijkers kan leveren. Het minste wat hij kan doen is alvast een voorraad van deze eenvoudige, maar onontbeerlijke voorwerpen aan te leggen. Hoe lang het huis mee zal gaan is niet te zeggen, maar één ding is zeker: als al het hout verrot is zullen zijn spijkers nog steeds in een goede conditie zijn. Als smid heb je eer in je werk, toch? Vele eeuwen later wordt de ochtendstilte verstoord door een zware ronkende dieselmotor. In het mistige licht graaft de dragline voorzichtig een paar centimeter grond van het esdek. De lichtere grond begint al zichtbaar te worden. Hier en daar wordt het egaal gekleurde vlak onderbroken door donkere structuren: grondsporen. Eén van de amateurarcheologen, die het gebeuren uit veiligheidsoverwegingen van een afstandje beziet, geeft de machinist het teken dat het graven onderbroken kan worden. Dan grijpt hij zijn troffel, stapt hij behoedzaam in het verdiepte vlak en buigt zich over één van de grotere structuren. Vaag is er in het grijsbruine grondspoor een roestbruine vlek zichtbaar. De archeoloog knielt en graaft voorzichtig om de vlek heen, ervoor wakend dat het voorwerp niet beschadigd wordt door de scherpe kanten van zijn troffel. Even later ligt het voorwerp bijna helemaal vrij, het wordt alleen nog ondersteund door een smalle kolom van het zand waarin het oorspronkelijk was ingebed. Nu is duidelijk wat voor vondst het is: een met roestkorsten omgeven, maar nog steeds in goede conditie verkerende, ijzeren spijker. Daarvan zijn er al veel gevonden op dit terrein. Zou de oorspronkelijke maker beseft hebben dat zijn producten zo lang mee zouden gaan? De archeoloog laat zijn fantasie de vrije loop, maar beseft even later dat het allang schafttijd is. Hij stopt de vondst in een plastic zakje, legt het terug in het gat en loopt rustig naar de schaftkeet. Eindelijk koffie! |
||
|
||