Geschiedenis en methodiek van het onderzoek

De ontdekking van de Laat-Romeinse nederzetting

Weinig minuten van het Meursche land verwijderd, bevindt zich een woerd, waar volgens wijlen Ds. Heldring scherven van Romeinsch en Germaansch vaatwerk zijn gevonden. Janssen ontving een Romeinsche penning van Constantinus Augustus van den heer J.C. van den Veur te Didam. In 1841 ontving Janssen van den landbouwer Twis te Didam een koperen schaal, slechts weinig geschonden, deze was gevonden achter zijn hoeve in een zandheuvel met kruikjes en andere voorwerpen.

Bovenstaande tekst is afkomstig uit een publicatie van de historicus W. Pleyte en verscheen ruim honderdvijftig jaar geleden. Deze vondst was opmerkelijk, maar het zou honderd jaar duren voordat men daar consequenties aan verbond. De vindplaats leek wel vergeten. Mogelijk leverde de naam van landbouwer Twis geen associatie op met een herkenbare naam of plaats. A. Tinneveld, een onderwijzer uit Didam die zich sterk voor de geschiedenis van Didam en voor archeologie interesseerde, uitte zich in het plaatselijke blad “ De Liemers” als volgt: “Waarom vindt men in Didam zo goed als geen oudheden na Christus? Dit zou er op wijzen dat Didam eeuwenlang onbewoond is gebleven.”


De bronzen schaal die Pleyte noemt en tegenwoordig
alleen nog maar als tekening bekend is

In de loop van de Tweede Wereldoorlog zou daar verandering in komen toen ir. F.W.G. Pijls onderzoek verrichtte naar de bodemgesteldheid van Didam ten behoeve van de Middelbare Landbouwschool. Bij boringen voor dat onderzoek kwamen op vijf plaatsen grote hoeveelheden scherven tevoorschijn. De archeoloog P.J.R. Modderman dateerde deze in de periode tussen 300 voor Christus tot 100 na Christus. Eén van die vijf vindplaatsen lag in het zuidwestelijk deel van het terrein dat wij nu de Kollenburg noemen. Kollenburg ligt ten noorden van de kruising van de A12 en de spoorlijn Arnhem-Winterswijk. Het ging hierbij om aardewerkscherven uit de Late IJzertijd (250 – 12 voor Christus) en de Vroeg-Romeinse Tijd (12 voor Christus - 70 na Christus).

In 1953 was het opnieuw raak. Toen vond H. Zweers in de weide van Kraaivanger op de Hoge End (een oude naam voor de Kollenburg) een ijzertijdurn met botresten die thans nog in het Liemers Museum in Zevenaar te zien zijn. De eerder genoemde Tinneveld kocht deze urn op. Zijn verdienste was het dat dergelijke vondsten bewaard bleven en daarom nu nog steeds in het Liemers Museum te bewonderen zijn.


Detail van het gebied ten zuidwesten van Didam anno 1991. Het omcirkelde gebied 
is de zandige kop waarop de inheems-Romeinse nederzetting lag.

Samen met de naamkundige en historicus D.P. Blok schreef Tinneveld een overzicht van de  nederzettingsgeschiedenis van de Liemers en Didam zoals hij deze mede kon ontlenen aan zijn archeologische vondsten. Daarin staat onder andere te lezen: “ In het begin van de IJzertijd kende Didam echter zeker vestigingen. 1. Bij de kruising van de spoorlijn Zevenaar-Didam met rijksweg 12, zijn gevonden veel scherven van besmeten aardewerk, een begin IJzertijd urn, spinsteentjes en slingersteentjes. Misschien heeft hier de begraafplaats van de buurschap Tesma gelegen. In de buurt zitten zeer oude landbouwgronden.”

Henk Tomas, één van de mensen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van zijn woonomgeving, kwam deze laatste vermeldingen tegen. In 1988 vond hij in de omgeving van zijn nieuw te bouwen huis enkele voor hem vreemde scherven. Om meer over die scherven te weten te komen, zocht hij contact met enkele Liemerse amateur-archeologen. Samen met Alex Koster verkende hij enkele archeologisch interessante terreinen in de gemeente Wehl. Van daaruit groeide zijn belangstelling voor de archeologie.

Als één van de eerste terreinen bezocht Henk het door Tinneveld genoemde veld met Ijzertijdvondsten. Het jaar daarop, toen het hoger gelegen gedeelte van dit gebied systematisch werd onderzocht, kwamen er voor het eerst sinds 1841 weer Romeinse scherven tevoorschijn.

De daarop volgende jaren deed hij er, telkens als de gewassen van de akkers verdwenen waren, bij veldverkenningen nieuwe vondsten. Die wezen op een intensieve bewoning gedurende meerdere eeuwen: zeker vanaf de tweede/derde eeuw na Christus tot en met de vijfde eeuw moet er sprake zijn geweest van een nederzetting. Meerdere vuurstenen artefacten wezen erop dat ook in de Steentijd al mensen op de Kollenburg verbleven. 

In de loop van 1994 verschenen de eerste berichten dat er gebouwd zou gaan worden op Kollenburg. De gemeente Didam wilde er een industrieterrein vestigen. Dit zou een aanslag op het bodemarchief betekenen; wat er ooit gezeten had, zou vernield worden of voor altijd verdwijnen. Bezorgd nam Henk contact op met de ROB te Amersfoort. De dienst ging kijken wat er met het terrein moest gebeuren. Mogelijk zou er een opgraving plaats moeten vinden.
In 1995 trok men voor de waterleiding een sleuf dwars over het terrein. Hier vonden de amateur-archeologen Alex Koster, Henk Peters en Henk Tomas diverse sporen uit de Late IJzertijd. 

Twee jaar later deed zich een nieuwe kans voor om beter inzicht in de archeologische waarde van het terrein Kollenburg te krijgen. Enerzijds had de ROB het plan een aantal proefsleuven aan te leggen om te weten wat er precies aan de hand was, anderzijds bood het project Kruisende Sporen de mogelijkheid voor samenwerking.

Dit project was een initiatief van het Anjerfonds Gelderland (thans Prins Bernhard Cultuurfonds Gelderland). Zij ondersteunen de cultuurbeoefening in Nederland door het verlenen van subsidies, het geven van opdrachten en het uitreiken van prijzen. De projecten hebben tot doel amateurs te stimuleren door vernieuwende impulsen vanuit de professionele wereld. Voor de periode 1997-1998 viel de keuze op de amateur-archeologie. Zij vonden in museum Kam en de ROB deelnemers voor dit project. In het kader van dit project zocht men naar een opgraving die als een rode draad voor een handboek voor de amateur-archeoloog kon dienen. Mede dankzij de inbreng van Alex Koster, als amateur-archeoloog bij het project betrokken, werd gekozen voor het terrein Kollenburg.

Daar heef een groep amateur-archeologen uit de regio in oktober/november 1997 twee weken lang onderzoek verricht. De begeleiding van dit onderzoek was in handen van drs. M. Bakker en G. Tak, beiden ROB. Door middel van een twintigtal kleine proefsleuven constateerde men dat in Didam sprake was van redelijk goed geconserveerde sporen die wezen op een Germaanse nederzetting uit de Romeinse tijd. Van dit onderzoek verscheen in 1999 een rapport bij de ROB (RAM-rapport nr. 61).

De resultaten van het proefonderzoek waren zó positief, dat de ROB besloot het terrein nader te gaan onderzoeken.

Wel moesten nog de financiën geregeld worden. Na uitvoerig overleg werd dankzij de royale financiële ondersteuning van de gemeente Didam het onderzoek mogelijk gemaakt. Ook de provincie Gelderland en de ROB leverden een bijdrage. Tegengewerkt door de weergoden startte de opgravingscampagne pas eind februari 1998.

In juni 1998 eindigde het ROB onderzoek omdat het geld opraakte. Om toch te proberen de totale omvang van de nederzetting in handen te krijgen, trok men enkele sleuven dwars door het terrein. Met de ROB werd afgesproken dat de amateur-archeologen deze onder regie van de ROB verder zouden onderzoeken en afwerken.

Methodiek van het onderzoek in 1998

Voor het begin van onderzoek werd besloten om het opgravingsterrein dat ten zuiden van de Kollenburgweg lag te verdelen in putten. In Kollenburg was de standaardmaat van deze putten vijftig bij vijftien meter. De bovengrond van het terrein was jarenlang door de ploeg bewerkt en daardoor sterk verrommeld.  Daarom werd die homogene bovengrond of bouwvoor, die in dikte varieerde van dertig tot zeventig centimeter, met een graafmachine met een bak van circa twee meter breedte verwijderd en langs de put gestort. Als er tijd was, zochten amateur-archeologen in die verplaatste bovengrond met behulp van een metaaldetector naar vondsten. Tijdens de opgraving op Kollenburg hadden ze daar regelmatig succes mee.

In de put ontstond een eerste vlak, de bewoningslaag uit de Romeinse tijd. Op dit niveau  tekenden sommige  verkleuringen zich net af. Met een bak, die veel op een kaasschaaf lijkt, verdiepte men de put verder tot de grondsporen duidelijk herkenbaar waren. Tijdens het graven en schaven verzamelden de archeologen oppervlaktevondsten. Een persoon zocht met een detector naar metalen voorwerpen. De contouren van de grondsporen werden op een vel tekenpapier ingetekend en de kleur en de aard van de verkleuring beschreven. Op de tekening werd ook de plaats en de aard van de vondsten, die per grondspoor een nummer kregen, aangegeven.  

Opgravingsvlak met aangekraste grondsporen
vlak met aangekraste grondsporen

Grondsporen ontstaan als we in de natuurlijke, ongestoorde grond een kuil graven, die later weer wordt opgevuld. Bij het opvullen met een donkere grondsoort zal de contour van die kuil in de grond herkenbaar blijven. Hetzelfde geldt voor palen waarvan het hout vergaan is, bij greppels en waterputten.

Door de interpretatie van de opgetekende verkleuringen of grondsporen krijgen de archeologen een indruk hoe het terrein vroeger gebruikt is. Vastgesteld kan worden of we te maken hebben met een (houten) boerderij, een schuur, hutkom of ondergrondse werkplaats, erfafscheiding of bijvoorbeeld een begraafplaats. De vondsten uit de grondsporen geven onder andere informatie over de ouderdom.

Om te weten hoe diep een verkleuring in de bodem reikte, werd de helft van een grondspoor verticaal uitgegraven. De diepte werd opgemeten en de dwarsdoorsnede getekend. Bij het couperen van de grondsporen kwamen soms vondsten tevoorschijn.


coupe van een paalspoor

De grond uit sommige kuilen, hutkommen of waterputten werd soms gezeefd. Dat gebeurde op een bak met onder in een gaas, waarvan de gaatjes een doorsnede hadden van vier millimeter. Doel ervan was verkoolde zaden te verzamelen. De zaden weerspiegelen wat er destijds in de omgeving groeide en bloeide. Maar ook bleven er bij het zeven soms kleine stukjes bot van vogels en graten van vissen achter, zodat we weten wat er in die tijd leefde of wat men destijds at.

Na het verdiepen van de putten worden de zijwanden geschaafd. Dit doet men om meer te weten te komen over de opbouw van de bodemlagen dus over de ontwikkeling van het landschap. Ook kunnen archeologen daardoor mogelijk antwoord geven op vragen als: waarom koos men juist deze plek en hoe heeft met het landschap gebruikt.

Zoals gezegd werden alle vondsten uit de sporen verzameld, gewassen en genummerd. Dat nummer bestaat uit het nummer van de put, het vlak en een volgnummer. Omdat al die volgnummers op de overzichtstekening voorkomen, is het gemakkelijk te zien waar een vondst vandaan komt. Bij de opgraving op Kollenburg, waar duizenden scherven tevoorschijn kwamen, was dit een zeer omvangrijke en tijdrovende klus.

Het vervolg van het onderzoek

Zoals al eerder aangegeven, hebben amateur-archeologen onder regie van de ROB enkele eerder getrokken opgravingssleuven afgewerkt. In de zomer van 1998 kwam daar nog een nieuwe put bij, aansluitend op de ROB opgraving. Dit vervolgonderzoek werd mogelijk gemaakt door financiële steun van de Historische en Archeologische Stichting, het Liemers Museum en de Oudheidkundige Vereniging Didam.

Het bouwrijp maken van het terrein door de firma Geven was inmiddels in volle omvang begonnen. Een deel van de werkzaamheden van de amateur-archeologen bestond uit het volgen van deze activiteiten.

Uit verschillende nog niet eerder onderzochte delen van het terrein bleek dat het nederzettingsterrein aanmerkelijk groter was verwacht. Bovendien werd een gedeelte van een aangrenzend grafveld ontdekt. In een hoek van het terrein werden onverwacht wederom bewoningssporen uit de IJzertijd gevonden. Door de medewerking van de firma Geven konden over het hele terrein nog vele kleine noodopgravingen verricht worden.  


Sporen in een gedeelte van het grafveld. Inzet: urn uit het grafveld

In het najaar en de winter van 1998 legden de amateur-archeologen nog enkele putten aan, met name om de omvang van het grafveld nader te kunnen bepalen. Dat is niet gelukt. Wel werden nog gedeelten van het IJzertijd- en van het Romeinse nederzettingsterrein blootgelegd.

Op grond van de vele nieuwe vondsten door de amateur-archeologen in de tweede helft van 1998,  in relatie tot de opgraving van 1998, besloot de ROB om in januari 1999 nog twee weken een aanvullend onderzoek te doen. Daarvoor werden twee putten uitgegraven. De afwerking geschiedde wederom door de amateurs.

Ondertussen waren de egalisatiewerkzaamheden al zover gevorderd dat grootschalig onderzoek niet meer mogelijk was. Daarom beperkten de activiteiten van de amateur-archeologen zich noodgedwongen tot het uitwerken van hun deel van de opgraving en tot het volgen van het uitgraven van de funderingssleuven of een enkele bouwput van de nieuwbouw op het industrieterrein. Verdeeld over het terrein werden nog talrijke delen van het nederzettingsterrein blootgelegd.

In oktober 2000 bood zich opnieuw de mogelijkheid om een onderzoek te doen in een bouwput van 60 bij 58 meter, pal naast de laatste ROB opgraving. Slechts drie dagen waren beschikbaar voor archeologische werkzaamheden achter de graafmachine. Onder soms slechte weersomstandigheden, werden opmerkelijk veel vondsten gedaan en sporen waargenomen.

Booronderzoek en toekomstig onderzoek

Op enkele percelen ten noorden van de Kollenburgweg hadden amateur-archeologen in het verleden al scherven opgeraapt. Deze vondsten dateerden niet alleen uit de Romeinse tijd maar ook uit de Middeleeuwen. Om meer informatie over het terrein te krijgen, deed de ROB in 2000 een aanvullend onderzoek door middel van boringen. De daarbij gebruikte boor, met een doorsnede van acht centimeter, bracht telkens een tien centimeter hoog rolletje grond naar boven. Aan de hand van deze grondmonsters kon men de grens vaststellen tussen gebieden met zand en klei. Het zand ten noorden van de Kollenburgweg vormt een voortzetting van de zandige kop ten zuiden van die weg die gedeeltelijk werd opgegraven. Op het lager gelegen gedeelte, rondom de zandkop, bevonden zich nog sporen uit de Vroege en Late IJzertijd. Proefonderzoek moet in de toekomst uitwijzen of er grondsporen op het noordwestelijk deel van de kop aanwezig zijn. Wat verder weg, buiten het Kollenburg-terrein, bevindt zich een lager gelegen, vermoedelijk vroeger onbewoond kleigebied.

 

Inleiding

Hoofdpagina

De nederzetting